We lazen zondag Jesaja 65: 17-25 en Mattheus 19: 27-30. Petrus stelt aan Jezus de volgende vraag: ‘Wij hebben alles achtergelaten en zijn U gevolgd. Waar kunnen wij naar uitzien?’ Oftewel: wat gaat onze beloning zijn? Waar kunnen wij op hopen?
Was bij Petrus zijn geduld aan het opraken? Had hij het gevoel dat Jezus niet zag wat zij hadden opgegeven; dat Hij niet zag hoe hard zij hun best deden? Misschien. Wat het ook aangeeft: de behoefte aan hoop, aan toekomst. Dit wat wij nu doen, dit is toch niet voor niets.
Dat is een gevoel en een behoefte die wij herkennen. Waar kunnen wij naar uitzien? Waar kunnen we op hopen? Dat is een vraag die wij ook stellen. Juist nu in deze tijd. Misschien stellen we de vraag niet met deze woorden. Het is vaak verpakt in andere vragen: Hoelang gaat dit nog duren? Waar gaat dit naar toe? Gaan we wel beloond worden voor ons geduld? Wat is de routekaart? Hoe gaat ons leven straks eruit zien?
Waar kunnen wij op hopen? Jezus geeft antwoord: ‘Ik verzeker jullie, wanneer de tijd aanbreekt dat alles vernieuwd wordt, wanneer de Mensenzoon in Zijn majesteit zal zetelen op Zijn troon, zullen ook jullie die Mij gevolgd zijn plaatsnemen op de twaalf tronen en rechtspreken over de twaalf stammen van Israël.’ Een adembenemende opdracht voor de discipelen, een grote verantwoordelijkheid.
In de tijd van de Bijbel was er het besef: deze wereld waarin wij nu leven, wat wij nu om ons heen zien, dat gaat voorbij. God zal een nieuwe wereld maken. Waar Jesaja namens God ook van profeteert. ‘Zie Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Wat er vroeger was raakt in vergetelheid, het komt niemand ooit nog voor de geest.’ Dat is waar Jezus het over heeft. ‘Wanneer de tijd aanbreekt dat alles vernieuwd wordt’. Letterlijk staat er: als de nieuwe ‘Genesis’ aanbreekt’. Genesis: de schepping, het begin van de Bijbel, het begin van Gods verhaal met mensen. Er komt een nieuwe genesis. Een nieuwe schepping. Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Waar kunnen wij op hopen? We kunnen erop hopen dat onze situatie hier anders wordt. We hopen op betere tijden, met meer vrijheid, minder beperkingen en waarin we weer met z’n allen kunnen samenkomen en uit volle borst kunnen zingen. En het is goed om daarop te hopen. En toch, uiteindelijk is dat niet onze grote hoop. Onze grote hoop is iets anders. Dat is wat Jezus hier zegt. Het nieuwe Genesis, het nieuwe begin, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. En waar wij in geloven, dat is geen nepnieuws, dat is geen complot, het is geen fabeltje. Wij geloven in wat God Zelf heeft gezegd. In wat Jezus heeft beloofd, en waar Hij borg voor staat, met Zijn leven, Zijn dood en met Zijn Opstanding.
‘Zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Wat er vroeger was – besmettingen, eenzaamheid, sociale afstand, korte lontjes, leugens, ziekte en dood – daar zal niet meer aan gedacht worden. Er zal alleen maar blijdschap zijn en groot gejuich om wat Ik schep. Ik herschep Jeruzalem in een jubelende stad en schenk haar bevolking vreugde. Dan zal Ik over Jeruzalem jubelen en Mij verblijden over Mijn volk. Geen geween of geweeklaag wordt daar nog gehoord. (…) Zo zegt de HEER.’