En toen hadden we opeens geen diensten op zondag. Wie had aan het begin van het jaar kunnen bevroeden waar we nu staan, in de wereld, in ons land, in ons dorp, in onze gemeente. Toen we rond de jaarwisseling vooruit keken hoe het nieuwe jaar zou worden, heb ik niemand Corona horen noemen, ik kan het me niet herinneren tenminste. En toch, we kunnen niet naar school, worden gevraagd waar mogelijk thuis te werken, sociale afstand te houden en niet samen te komen in grote groepen. En dus houden we nu op zondag geen diensten. Een onwerkelijke situatie die toch werkelijkheid is.
Het betekent veel voor ons om samen te komen in onze mooie gebouwen. Tegelijkertijd geloven we als christenen: de kerk is niet het gebouw; als gelovigen vormen we samen de kerk, het lichaam van Christus. Hoewel we niet zoals we gewend zijn bij elkaar komen op één plek kunnen we nog steeds God zoeken, bidden, zingen, en Zijn Woord horen. Dat doen we, en dat blijven we doen. We zoeken naar manieren waarop we de verbondenheid kunnen ervaren. In persoonlijke ontmoetingen, of via telefoon, email, app of andere digitale manieren. Of juist door praktische hulp: boodschappen doen voor elkaar, koken voor elkaar etc – het kan een uitkomst zijn voor een gemeentelid of buurtgenoot.
Op Biddag lazen we samen Psalm 31. Dit is een klaagpsalm. De schrijver is in nood: lichamelijk, geestelijk, vijanden zitten achter hem aan, hij is in sociale nood en de dood dreigt.
Wij hebben ook opeens – allemaal – te maken gekregen met nood. Plotseling merken we dat wij ook kleine mensjes zijn. We beseffen weer dat we ineens ziek kunnen worden; en erger nog: dat het ineens over kan zijn hier. We kunnen denken onze schaapjes op het droge te hebben, maar opeens zakt de beurs in. Je bedrijf kan nog zo goed gaan; maar ineens blijven de klanten weg. We dachten dat we alles zo goed hadden geregeld, dat we alle touwtjes in handen hadden. Om nu te merken, dat dat niet zo is. Maar we zijn niet onaantastbaar. Ineens worden we ziek; verkwijnt ons lichaam, slinken onze krachten, en ligt de dood op de loer.
Psalm 31 is een klaagpsalm. Wat het ook is: een psalm van vertrouwen op God. Zelfs in de grootste nood. Psalm 31 is een van de psalmen die Jezus bidt aan het kruis. Jezus bidt: Vader, in Uw handen beveel ik mijn Geest’ (Lukas 23: 46 / Psalm 31: 6). Hij sterft met de woorden van deze psalm op Zijn lippen. Hij heeft deze woorden in de mond genomen. Dit is Zijn psalm geworden. Toen alles wegviel. Toen alle discipelen waren gevlucht. Toen Hij alleen was. Toen zelfs de Vader Hem verlaten had – waar hield Hij Zich aan vast? Aan deze woorden. Deze woorden bleven overeind – toen al het andere was weggevallen. De weg van deze psalm is ook Zijn weg geworden. Als Hij woorden hieruit citeert, is dat niet een losse kreet. Maar dan neemt Hij deze psalm over. Deze woorden waren Zijn geloofsbelijdenis. Zelfs aan het kruis, als God Hem heeft verlaten, belijdt Hij Zijn vertrouwen op deze God die Zijn rots is, Zijn vesting.
Mijn tijden zijn in Uw hand (Psalm 31: 16). Onze tijden zijn in Gods hand. Dat betekent niet dat we dus gespaard worden voor Corona – of een andere ziekte. Dat weten we niet. Het betekent niet dat we de dood niet zullen zien. Dat zullen we wel, tenzij Christus eerder terugkomt. Maar in dat alles waar we niet voor bewaard blijven, blijft overeind: mijn tijden zijn in Uw hand. We vertrouwen ons toe aan de God die ons kan bewaren door de dood heen en ons het leven wil geven – door Jezus Christus onze Heer die de dood is ingegaan voor ons en die is opgestaan.